Chat

Een dag mee op de vrachtwagen

Het is kwart voor vijf ’s ochtends (of eigenlijk ’s nachts) als ik het terrein van Nijhof-Wassink op loop en Arnold ontmoet. “Goeiemorgen! Jij gaat een dagje mee?” Ik word begroet door een vriendelijke zestiger met een plat Twents accent. Hij is een stuk vrolijker dan ik op dit tijdstip. Voor de meeste mensen begint de dag pas over een paar uur, maar als we naar het hoofdkantoor van Nijhof-Wassink lopen zijn daar al wat chauffeurs in de weer die ons vriendelijk begroeten. Binnen halen we mijn veiligheidshelm, bril, schoenen en overall op. We wensen de andere chauffeurs een fijne dag en stappen in de enorme vrachtwagen. Ik klim omhoog en neem plaats op mijn werkplek voor de rest van de dag.

 

In stilte rijden we het terrein af. “Mag ik je vandaag alles vragen?” vraag ik als we de straat op rijden. “Als je maar niet om geld vraagt, mag jij alles vragen,” is het antwoord. Fijn, want vragen heb ik in overvloed. Met mijn 26 jaar, achtergrond in communicatie en kantoorbaan kijk ik mijn ogen uit. Ik waarschuw Arnold dat ik hier echt geen verstand van heb. “Hindert niks! ’t Komt allemaal wel."

 

Arnold is al een paar jaar met vervroegd pensioen, maar doet “nog af en toe een ritje”. Hij heeft bij een paar andere werkgevers gewerkt maar rijdt nu al zo’n 35 jaar bij Nijhof-Wassink. “Da’s een fijne werkgever hoor, niks op aan te merken. Maar ’t is natuurlijk ook mooi werk.” Nijhof-Wassink is een familiebedrijf, en Arnold is positief. “Feestjes geven, dat kunnen ze ook goed. Daar kan ik nog steeds over praten,” hij glundert als hij erover praat. “Prachtig, toen we een week naar Polen mochten naar de vestiging die ze daar hebben. Met een paar jongens in de bus, was allemaal perfect geregeld. En een tijdje geleden hadden we een feest op het terrein in een grote tent, ook zo mooi! Het was net alsof je in een huis zat, prachtig!”

 

Hij stuurt de grote vrachtwagen moeiteloos over rotondes en door smalle straten richting de snelweg. De tank zit vol met soda, ongeveer 24 ton, schat Arnold. Waarvoor die soda gebruikt wordt weet hij niet; “ik weet alleen waar ’t spul heen moet, meer niet.” De reis gaat naar het fabriekscomplex van Shell in Moerdijk. Zo’n twee en een half tot drie uur rijden gokt Arnold. “Nu is ’t nog rustig op de weg he, dat scheelt.” Hij heeft gelijk, de wegen zijn uitgestorven. Niet zo gek, het is nog midden in de nacht. Arnold heeft kennelijk geen moeite met het tijdstip. “Ik ga het liefst om vijf uur weg. Ik zeg altijd: als je een uur eerder vertrekt ben je twee uur eerder weer terug in huis.”

 

Het valt me op dat de radio uit is. Afgezien van mijn vragen is het stil, en zo heeft Arnold het graag. Rond de middag gaat meestal Radio 1 aan, voor de file-informatie. Maar verder heeft hij geen behoefte aan achtergrondgeluid. Ik zou gek worden van de stilte, alleen het geluid van de vrachtwagen en de weg, maar Arnold vindt het heerlijk. “Vroeger deden we mooie ritten. Dan ging je naar Lapland, of naar Zweden ofzo. Dat waren prachtige ritten. Dan was je de hele week op pad, moest je lossen in ’t buitenland en dan ging je weer terug. Maar tegenwoordig doe ik dat niet meer hoor, ik rij alleen nog maar in ’t binnenland. Ja, soms kom je wel net over de grens maar niet meer zo ver.”

- Ik zeg altijd, als je een uur eerder vertrekt ben je twee uur eerder terug in huis - 

Bovendien is het altijd een kwestie van oppassen dat je niet te veel uren maakt. Vrachtwagenchauffeurs rijden op de klok. Maximaal vier en een half uur rijden, en dan drie kwartier rust. In totaal mag er vijftien uur gewerkt worden, en dan moet je minimaal negen uur rust hebben. Eens per week is het verplicht om elf uur rust te hebben. Veel te veel, vindt Arnold. “Een normaal mens heeft nooit elf uur rust! Die gaat om elf uur naar bed en staat om zeven uur weer op, dat is hartstikke normaal. Elf uur is veel te veel.” Maar chauffeurs hebben niet veel keuze, de boetes zijn niet mals. “Weet je wat ’t is, als ’t je eigen schuld is en niet die van de planning, dan moet je er zelf voor op draaien. Die boetes zijn flink hoor, dat wil iedereen voorkomen.”

 

Het is vooral oppassen geblazen dat je niet boven de 15 diensturen komt. Als je langer dan 15 uur werkt, mag je niet verder. “En da’s vervelend hoor. Als je een keer wat later weggaat sta je zo weet ik hoe lang in de file en als je dan ook nog moet wachten bij het laden en lossen (wat ook zomaar een paar uur kan duren), dan zitten die uren er voor je ’t weet op! Ja, en dan kom je niet meer thuis.” Maar slapen in de auto doet Arnold niet meer. “Vroeger wel hoor, maar nu niet meer. Dan zet ik de auto aan de kant en dan moeten ze me ophalen. Doen ze ook netjes, hoor.” In het verleden heeft Arnold wel eens aan de kant gestaan omdat z’n diensturen op waren, en toen kwam er iemand van Nijhof-Wassink uit Rijssen om de wagen over te nemen zodat Arnold naar huis kon.

 

In de donkere cabine achter ons is ruimte om te slapen, een prima bed zo te zien. Bergruimte in overvloed, overal zitten kastjes en luikjes om spullen in kwijt te kunnen. De koelkast onder de stoel heeft Arnold me voor vertrek al laten zien. Nu zit daar alleen een broodtrommel in met een stuk of zes boterhammen, maar vroeger zat dat kleine koelkastje helemaal vol. “De jongens die nog lange ritten doen hebben ook hun eigen koffiezetapparaat mee in de cabine. Je moet wat he!”

 

Het is een tijdje stil. Ik word langzaam een beetje wakker naarmate het buiten licht wordt. De snelweg wordt steeds drukker met mensen die proberen de files voor te zijn. “Het lijkt me zo’n eenzaam beroep,” zeg ik na een tijdje. “Je bent echt op jezelf de hele dag.” Arnold knikt. “Ja, dat is wel zo. Maar ik vind dat heerlijk. En je komt wel mensen tegen hoor! Je moet laden en lossen en dan zie je best veel collega’s. Let maar ‘ns op straks, dan zul je ’t wel meemaken.”


Ik ben benieuwd. De wegen worden steeds drukker en we komen steeds dichter bij onze bestemming. “D’r zit een enorm gat in de weg zometeen, moet je maar opletten,” Arnold navigeert de vrachtwagen handig tussen de auto’s door naar de juiste afslag. “’k Moet oppassen want als je met zo’n wagen op zo’n gat knalt is dat niet best, en het gat wordt maar niet gemaakt. Ben er al een maand of drie niet geweest hoor, dus misschien hebben ze intussen het gat wel gemaakt.” Arnold kent de wegen hier als zijn eigen broekzak. Ook het navigatiesysteem in de vrachtwagen heeft hij niet nodig, “ik heb dit stuk zo vaak gereden.”

 

In redelijk korte tijd komen we aan bij onze plek van bestemming: een indrukwekkend fabriekscomplex. Ik kijk mijn ogen uit bij al deze enorme silo’s en pijpen, een compleet nieuwe wereld voor mij. Het is een van de grootste chemische fabriekscomplexen van Europa. Bij de receptie worden we begroet door twee nette dames die wat papierwerk moeten afhandelen. Het kost even moeite voordat ik mee mag, maar uiteindelijk krijg ik een bezoekerspasje en mag ik naar binnen. Veiligheidshelm op, overall aan, werkschoenen aan en ik stap weer in de vrachtwagen op weg naar de achterkant van het terrein.

 

“Je mag die jongens zo wel vragen wat ze met de soda doen,” zegt Arnold terwijl hij de vrachtwagen voorrijdt. “Die weten dat wel.” Hij stapt behendig uit de wagen terwijl ik nog enigszins onhandig naar beneden klim. Er volgt een uitgebreide routine van afkoppelen en aansluiten. Allerlei slangen worden tevoorschijn getoverd en er worden allerlei verschillende onderdelen vastgemaakt. Voor mij lijkt het een onlogische puzzel van willekeurige onderdelen, maar Arnold weet precies hoe het werkt. “Ja, ’t is veel meer dan alleen maar rijden!” roept hij als hij mij gefascineerd ziet kijken. Hij zet een klem op de auto met een kabel die de grond in gaat, de aardkabel. “Kijk, je moet aarden want er zit droog spul in die tank. Als je dat met zoveel druk in die silo gaat laden dan wordt dat statisch geladen. Een tijd geleden heb ‘k wel eens gehad dat er gewoon vlammen door die pijp heen gaan, en dat wil je niet hoor! ’t Is hartstikke gevaarlijk, en ze zijn hier heel streng op de veiligheid.”

- 't Is veel meer dan alleen rijden! - 

De laatste aansluiting wordt nog even stevig vastgedraaid en dan is het klaar. “Nou is ’t wachten op de jongens van Shell en dan kunnen we lossen.” Na een paar minuten komt er een jonge jongen op een fiets ons tegemoet. Hij loopt naar boven en regelt wat dingen bovenaan de silo. “Eerst moet de boel worden doorgespoeld,” legt Arnold uit. “Pas op hoor, want da’s heet water wat er zo uit komt.” De jongen komt weer naar beneden en zet de waterkraan aan. Hij staat even stil, afwachtend over hoe hij op mijn aanwezigheid zal reageren. Er zijn in de verste verte geen vrouwen te bekennen op dit terrein dus ik roep nogal wat verbazing op. Ik leg uit dat ik een dag meeloop met Arnold om erachter te komen hoe het eraan toe gaat in de transport. Hij knikt, nog altijd een beetje verbluft. “En nu anderhalf uur wachten?” Ik kijk ‘m verbaasd aan. Anderhalf uur? “Ja, die tank zit helemaal vol,” vertelt hij met een westers accent. “Dat duurt wel even voor ie leeg is.” En inderdaad, we zitten een uur en een kwartier te wachten tot de tank helemaal leeg is. “Hoe weet je nou of de tank echt leeg is?” vraag ik aan Arnold die een beetje moet lachen. “Gewoon, kijken! Da’s niet zo ingewikkeld hoor, je kunt ’t ook horen als je op de achterkant klopt.”

 

Als de tank leeg is begint Arnold met alles afkoppelen. Als ik mijn verbazing uit over de handelingen die hij uit z’n hoofd heeft moeten leren, wuift hij met z’n hand. “Ik doe het al zo lang, dan is het niet moeilijk meer. Maar je moet wel oppassen hoor, want sleur is het gevaarlijkste wat je kan overkomen. Je moet ’t niet op de automatische piloot gaan doen,” hij draait de tank dicht. “Je moet altijd opletten. Als er hier iets misgaat, dan gaat ’t ook goed mis. Dus altijd opletten.”

- Sleur is het gevaarlijktse wat je kan overkomen - 

We zijn klaar en gaan weer de weg op. Het volgende adres is een uur rijden, we moeten de tank spoelen. We gaan straks laden in Pernis, en dan komt er PVC in. Eerst moet de soda worden weggespoeld. We komen aan bij een indrukwekkende wasstraat waar we vrij snel aan de beurt zijn. Arnold rijdt de vrachtwagen handig onder de juiste overkapping, waarna er twee jongens helpen met spoelen. Ik moet een beetje uit de buurt blijven. En de bril op, “want je weet ’t nooit!” Het is een snelle en geroutineerde klus. Arnold zet in de boardcomputer dat we weer op weg zijn, dit keer een kort ritje naar het andere fabriekscomplex van Shell. Daar gaan we laden. Ook dat is weer een hele klus, zo’n tank is niet zomaar vol. Hij wil het snel klaar hebben, want om kwart voor twee is er een grote vergadering en ligt het hele terrein stil. Op de vraag of ik kan helpen, schudt hij zijn hoofd. “Veel te gevaarlijk. Je moet hier van die valbeveiliging aan als je bovenop de tank werkt,” Arnold hijst zich in een harnas, “het is hoger dan je denkt. Het kan zomaar misgaan, je moet altijd opletten.”

 

We moeten wachten op de vergadering, het hele terrein ligt drie uur lang stil. Onder de vrachtwagenchauffeurs blijft de sfeer positief. “Je kunt d’r toch niks aan doen! Dan kun je maar beter gewoon rustig blijven wachten.” Arnold stuurt zijn vrouw een berichtje dat hij niet op tijd is voor het eten vanavond. “Ik zal blij wezen als we binnen de diensturen terug zijn,” mompelt hij, “’t is veel te druk op de weg tegenwoordig.”

 

Het is een lange zit, maar uiteindelijk mogen we weer rijden. Eerst moet de lading gewogen worden, moet Arnold nog wat papieren invullen en dan kunnen we weer de weg op. Ik ben inmiddels redelijk moe, mijn dag begon om kwart over vier ’s ochtends en dat ben ik niet gewend. Maar Arnold lijkt er minder moeite mee te hebben. Op mijn vraag of dit normale werkdagen zijn, schudt hij zijn hoofd. “Meestal ben je na zo’n elf of twaalf uur wel weer in huis. Maar zo’n vergadering bij Shell is gewoon jammer, dat kost zoveel tijd. Heb ik nog nooit meegemaakt hoor! Ik kom hier natuurlijk ook niet alle dagen, maar dan nog.” Ik vind werkdagen van twaalf uur ook vrij lang, ik ben natuurlijk kantoordagen gewend maar Arnold vindt dat wel meevallen. “Kijk, als je van negen tot vijf wilt werken moet je niet op de wagen rijden. Dan maak je langere dagen. Maar ’t is mooi werk, dus dan is het niet zo erg.”

- Als je van negen tot vijf wilt werken moet je niet op de wagen rijden - 

Arnold moet er niet aan denken om elke dag acht uur lang op een kantoor te zitten. Hij houdt van het gevoel van vrijheid op de weg, het zelf kunnen bepalen hoe je van A naar B komt, het werken met machines en de grote wagen besturen. We blijven die dag net binnen de vijftien diensturen, iets voor half acht ’s avonds rijden we het terrein van Nijhof-Wassink weer op. Ik ben moe, maar het is prachtig om een kijkje te nemen in een wereld die op alle vlakken nieuw is. Arnold houdt van z’n vak, hij rijdt niet voor niets nog zo vaak ritjes terwijl hij al met pensioen is. Ik ben blij dat ik de volgende dag weer achter m’n computer mag kruipen om dit verhaal te schrijven, en terwijl ik dit schrijf zit Arnold weer op de weg voor z’n droombaan.

Top 10 beroepen

We hebben de leukste banen voor je op een rijtje gezet. Wat past het beste bij jou?

Ontdek de bedrijven

Carel Lurvink

Carel Lurvink heeft regelmatig vacatures voor onderstaande beroepen. Schrijf je in en ontdek jouw mogelijkheden bij dit mooie bedrijf!

Lees meer